Wijnruit is geen inheemse plant. Je komt hem soms wel tegen in tuinen, waar hij het prima doet in ons klimaat.
Het is een klein struikje met eigenaardige, grijsgroene bladeren. De bladeren zijn diep gelobd, een beetje als eikenbladeren maar dan veel dieper en meer vertakt. In de zomer groeien de bloemstengels boven het blad uit met bescheiden, gele bloemetjes. Het bovenste bloemetje gaat als eerste open, daarna volgen er nog veel. Dat eerste bloemetje, in het hart van de tuil, heeft vijf bloemblaadjes. Alle volgende bloemetjes hebben vier gele bloemblaadjes, die ruitvormig rond het hartje staan.
Het bevat pijnstillende en verdovende stoffen. Een deel van deze stoffen zijn zogenaamde coumarinen. Deze hebben een kenmerkende, enigszins zoete en aangename geur, die vooral vrijkomt als de plant droogt. De Romeinen maakten daar vroeger gebruik van: ze gebruikten wijnruitkruid om hun katers te bestrijden als ze weer eens een drinkgelag hadden aangericht. Daar heeft de plant nog steeds zijn naam aan te danken. De totale geur van wijnruit is toch niet echt aangenaam, en nogal sterk. Toch wordt de plant in sommige traditionele keukens als keukenkruid gebruikt en in Italië kruidt men nog altijd een wijn met wijnruit. Als geneeskruid wordt wijnruit tegenwoordig niet meer inwendig gebruikt.